afgunst

24 mei 2022

“Gaan we ineens titels gebruiken? Wat is dat voor onzin!” 

Ik zei het met een mengeling van sarcasme en stelligheid tegen mijn directeur.

 

Dit speelt ruim 20 jaar geleden. Ik had toen binnen het bedrijf waar ik werkte een extra rol op me genomen om de Public Relations van de organisatie te versterken. In de tekstopzet van de folder die we over de organisatie maakten, had mijn directeur titels (drs. en dr.) toegevoegd bij een aantal namen. Ik vond het een onderscheid dat niet paste in de culturele wereld waarin we werkten. “Nou zeg, houd op!” zei ze tegen mij: “Dit zijn jonge vrouwen en die kunnen die titels prima gebruiken om de positie van waaruit ze werken te versterken. Dus dat gaan we gewoon doen” en daarmee was de discussie gesloten.

Mokkend accepteerde ik haar besluit. Ik had geen keus. Ik was boos dat dit onderscheid tussen medewerkers werd aangebracht en ik voelde me op een nare manier afgekapt. Ik argumenteerde nog wat, streed voor mijn punt, maar het standpunt was onwrikbaar.

 

Verschillen

Er gebeurde veel in dit moment denk ik nu. Het onderscheid tussen medewerkers werd expliciet gemaakt en ik ging vanaf dat moment in mijn hoofd de verschillen zien in onze eigen organisatie en de betekenis die dit kon hebben voor de ontwikkeling en kansen van eenieder. Wat zijn die kansen als je jong of oud bent, man of vrouw, wit of zwart? Nú weet ik dat bijvoorbeeld een jonge vrouw niet per definitie dezelfde kansen krijgt als een man, maar toen wilde ik dat allemaal niet zien.

 

En er was iets waaraan ik toen maar moeilijk woorden kon geven. Het resulteerde in spanning in mijn lijf en gedachten die niet meer wilden stoppen. De zin dat ze dit prima konden gebruiken liet me niet meer los en ik zat vol negatieve zelfspraak over de onrechtvaardigheid daarvan. Ik kan ook wel van alles gebruiken om serieus genomen te worden en dat soort gedachten gingen door mijn hoofd. Ik denk nu dat ik me bedreigd voelde: ik zat niet meer goed op mijn plek in de organisatie, ik kon geen titel voor mijn naam zetten en ik twijfelde aan mijn toegevoegde waarde en competenties. Mijn onzekerheid en angst zette ik om in een zelfspraak waarmee ik van mezelf een slachtoffer van de situatie maakt.

 

Afgunst

In die periode werd me duidelijk dat ik niet meer tot de groep behoorde die ondersteuning van een oudere generatie nodig had. Ik moest en wilde voortaan op eigen benen staan en zelf de verantwoordelijkheid nemen. Mijn positie als medewerker was veranderd: eens was ik een jonge belofte voor de toekomst en nu was ik een onderdeel van de dagelijkse werkrealiteit, met kwaliteiten en beperkingen. En in die rol werd iets anders van mij verwacht: verantwoordelijkheid voor wat ik wel of niet bijdroeg en voor de manier waarop ik omging met collega’s. Het was een stap die angsten bij me opriep. Kan ik het wel? Ben ik goed genoeg? Verlies ik plek, positie, aanzien als ik een ander haar/hen/zijn plek gun, als ik meer ruimte laat voor die ander? Kom ík dan nog wel tot mijn recht, word ik nog gezien?

 

Ik denk nu dat de bedreiging die ik toen voelde ook een weergave was van de teleurstelling dat ik niet verder ‘opklom’ in de organisatie. Het idee dat ik niet aan de torenhoge verwachtingen voldeed die ik mezelf had opgelegd. Dat kon ik moeilijk accepteren. Vanuit mijn eigen competitieve instelling werd ik links en rechts ingehaald door jonge, pas startende collega’s. De neiging om deze gevoelens om te zetten in een afgunstige reactie met de onbewuste intentie om anderen kleiner te houden was bij mij aanwezig en er was een duidelijke grens van onze directeur nodig om deze afgunst in mij zichtbaar te maken en te beteugelen.

 

Leren

Hoe graag had ik toen in een leeromgeving gezeten waarin ik mijn reacties en gevoelens zonder oordeel had kunnen onderzoeken om beter te begrijpen wat er gebeurde. Om te kunnen begrijpen welke onderliggende angsten er geactiveerd werden in de dynamiek met anderen. Een omgeving waarin ik iets kon leren over verschillen tussen mensen, drijfveren en dynamieken. En over mezelf en mijn reacties. Over het feit dat ik competitief en soms afgunstig kan zijn en ook over wat ik zelf kan doen om mijn generositeit de ruimte te geven.

 

Ruim 20 jaar later kijk ik veel positiever terug op de reactie van mijn toenmalige directeur dan toen. Ze stelde een norm en gaf een voorbeeld van generositeit. Het droeg bij aan mijn zelfinzicht, ook op die wat minder fraaie kant van afgunst en het hielp me stappen te zetten en verantwoordelijkheid te nemen.